verschillende basisritmes herkennen, bestaande uit hele, halve noten, kwarten, achtsten, hele en halve rust;
Klappen en bewegen op ritme/ puls;
Eenvoudige ritmes klappen met behulp van ritmekaarten (zoals gebruikt door Da Capo);
Met aandacht voor articulatie, toonhoogte en intonatie zingen. Hieronder valt: op de juiste toonhoogte meezingen met de docent nadat de docent de eerste toon aangeeft, docent zingt zoveel mogelijk in het juiste octaaf mee);
Benoemen of een toon hoger of lager is;
Benoemen of een liedje langzamer of sneller is;
Benoemen of een toon kort of lang is;
Benoemen of iets hard of zacht klinkt;
Herkennen van eenvoudige A-B-A vorm (of docenten spelen, leerlingen zingen, leerlingen spelen dus eigenlijk A-B-C);
Een (deel van) een toonladder spelen;
Spelen op gehoor, er is een begin gemaakt met het lezen van notatie;
De noten spelen die specifiek voor het eigen instrument einde groep 5 horen;
De juiste speelhouding demonstreren, zowel fysiek als in gedrag;
Het instrument in en uit elkaar halen en eventueel schoonmaken;
In het orkest de basistekens van de dirigent herkennen en weten hoe hierop gereageerd moet worden (zoals de tekens voor lange noot, korte noot, forte, piano maar ook klaar zitten om te beginnen en gelijk stoppen met spelen);
De andere instrumenten uit het orkest herkennen, in ieder geval binnen de eigen instrumentgroep (hout/ koper/ strijkers/ slagwerk). Hier kan ook op ingespeeld worden door luisteropdrachten, werkbladen en dergelijke;
Een eenvoudige (ritmische) improvisatie binnen een bepaalde vorm uitvoeren op het eigen instrument bijvoorbeeld door een vraag-antwoord spel.
Aan het eind van groep 6 kan de leerling:
Al het voorgaande uit groep 5;
de maatsoorten 2/4, 4/4 6/8 en evt. 3/4 benoemen, herkennen en noteren;
naast de ritmes van groep 5 ook kwart rust herkennen;
Kennismaken met het begrip opmaat.
Eenvoudig liedje op verschillende begintonen op de juiste toonhoogte kunnen zingen;
Benoemen of een toon hoger of lager is en dit ook globaal kunnen plaatsen op de notenbalk;
Benoemen of een toon kort of lang is en dit ook kunnen koppelen aan de lengte van de noot;
Benoemen of iets hard of zacht klinkt en hier dynamiek aan kunnen verbinden, forte/ piano;
Weten wat een mol of een kruis is;
Herkennen van vormprincipes als herhaling, imitatie, variatie en contrast, canon;
Herkennen structuur in de liedjes met couplet en refrein;
Herkennen van emoties in muziek, zelf ook een liedje met verschillende emoties kunnen zingen;
Orkestpartijen spelen door het lezen van notatie, eventueel met grepen of notennamen er boven;
Eenvoudige liedjes legato en staccato spelen;
De noten spelen die specifiek voor het eigen instrument einde groep 6 horen;
(Een deel van) een toonladder spelen;
Een eenvoudige (melodische) improvisatie binnen een bepaalde vorm uitvoeren op het eigen instrument bijvoorbeeld door een vraag-antwoord spel.
De standaard in en uitklappen. (Dit is van belang bij concerten maar ook omdat het Instrumentendepot regelmatig compleet verbogen standaards aantreft).
Aan het eind van groep 7 kan de leerling:
Al het voorgaande uit groep 5 en 6;
3/4 maat benoemen en herkennen;
Minimaal 1 hele toonladder spelen;
De noten spelen die specifiek voor het eigen instrument einde groep 7 horen;
Orkestpartijen spelen door het lezen van notatie zonder hulpmiddelen.
Herkennen van verschillende emoties in de muziek, een liedje met verschillende emoties kunnen spelen.
Aan het eind van groep 8 kan de leerling:
Al het voorgaande uit groep 5, 6 en 7;
Zestiende noten herkennen en spelen;
Liedjes met verschillende dynamiek, articulatie en tempi spelen;
Minimaal 2 hele toonladders spelen;
De noten spelen die specifiek voor het eigen instrument einde groep 8 horen.
Een aantal verschillende muziekstijlen herkennen (jazz, blues, klassiek bv)
Toevoeging Noor: samenspelen, aangeven, leiderschap in de groep, gelijk ademen, frasering bedenken en doen.